Boetnaald

Hans, het Kofjekokertje, had in zijn stoppekist een boetnaald. Een puntig plaatje van hout, waarop boetgaren (draad of touw voor een visnet) gewikkeld kan worden. Hij gebruikte die om visnetten en fuiken te boeten (repareren). Midden op de boetnaald kon hij alvast wat boetkatoen winden. Zo had hij altijd wat bij de hand

Emaille koffiekan

Die kleine kan had de moeder van Hans thuis op de buiskachel staan. Aan boord van de vissersboot moest Hans, het Kofjekokertje zorgen voor hete koffie. Dat begon al in de vroege morgen. Bovenop het grote fornuis liet hij het water koken in een grote koperen ketel en deed daar de gemalen koffie bij. Zo ‘kookte’ hij de koffie. Verder moest hij aardappelen schillen, het dek vegen en schrobben, opruimen en meehelpen met het aas aan de vishaken doen.

Visnet

Een vislijn of visnet werd gemaakt van hennepgaren of katoengaren. Hans leerde die met de hand breien met een boetnaald. Een visser breide voor grote vissen een net met wijde mazen (gaten) en voor kleine vissen met kleine mazen. Kleine vissen die in een net met wijde mazen zwommen, konden zo ook weer ontsnappen door de mazen van het net…. Op zee vingen de vissers haring, tarbot, schelvis en kabeljauw. Dat was met een groot net of met een lange lijn vol vishaakjes (beug). Aan de vishaakjes moest Kees stukjes koelever, mosselen (zonder schelp!) of prikvisjes doen. Prikvisjes werden gevangen uit een zoetwaterplas bij Middelharnis, het prikgat.

Lepel en mes

Moeder had haar zoontje Hans ook een mes en lepel meegegeven. Daar kon hij best mee eten. Alleen die harde scheepskaak (scheepsbeschuit) was lastig! Dan maar zoals alle vissers het deden: de scheepskaak op je bord, wat hete thee erover….scheepspap!

Snoepblikje

In zijn stoppekist zaten handige dingen. Maar dit snoepblikje was favoriet! Moeder maakte regelmatig stroopbrokken van gesmolten suiker. Ze had een grote handvol in het blikje gedaan om mee te nemen aan boord. Op zo’n harde stroopbrok zoog je lang. Maar gek genoeg waren ze al lang en breed op voordat de reis voorbij was.

Suikerblikje

In de stoppekist van Hans zat een blikken trommeltje gevuld met suiker. Daar had zijn moeder voor gezorgd. Als de koffie heet was, en ieder een kom zwarte koffie kreeg, was een schep suiker erin erg lekker. Ook een schepje suiker door zijn bord met eten smaakte prima.

Bijbeltje

Thuis was Hans gewend dat vader voorlas uit de Bijbel. Hij kon zelf ook wel aardig lezen, dus kreeg hij een klein bijbeltje mee in zijn stoppekist om zelf te lezen. Op zondag bijvoorbeeld. Aan de wal, thuis, zou hij dan met vader en moeder naar kerk gaan. Meestal luisterde hij naar de schipper (de kapitein van het schip) die elke dag afsloot met lezen uit de Bijbel en samen zongen ze ook een psalm (lied uit de Bijbel).

Emaille bord

Elke visserman nam zijn eigen beker en bord van ijzer mee aan boord. Die konden niet breken, wanneer bij storm alle spullen in zijn stoppekist alle kanten opschoven. Ook Hans had een emaille (beschermlaag van gesmolten glas) bordje in zijn stoppekist. Als de kok het eten klaar had, kon hij zijn bord bijhouden. De kok kookte vaak aardappelen en meegenomen groenten, zoals winterwortels. Maar ook een moot vers gevangen vis natuurlijk! Wanneer Hans zijn bord goed leeg gelepeld had, kreeg hij nog rijstepap met krenten opgeschept. Daar kon mooi een lepel suiker uit zijn suikerblikje door.

Zuidwester

Aan boord droeg Hans een zwart petje net zoals zijn vader en broertjes thuis. Maar bij storm was dat niet handig. Dan droeg hij een zuidwester op zijn hoofd. Over zijn jas en broek trok hij dan oliegoed (jas en broek) aan. Een soort regenpak. (Een zuidwester is een hoofddeksel dat door vissers en schippers werd gedragen, om zich te beschermen tegen wind, regen en sneeuw, opspattend zeewater en kou. Het is een hoed met brede randen, die aan de achterkant doorlopen, om te zorgen dat water niet tussen je nek en de kraag van je jas loopt. Het materiaal waarvan de zuidwester is gemaakt, heet oliegoed. Dit stoot water af) Verder was Hans warm aangekleed. Onder zijn jas droeg hij een hemd, ondergoed , kniebroek en lange kousen. Aan zijn voeten zwartgelakte klompen met geoliede beenkappen. Behalve bij storm, dan droeg hij leren zeelaarzen. In zijn stoppekist zaten een paar leren mouwen. Wanneer hij hielp om gevangen vis te sorteren, trok hij die over de mouwen van zijn jas.

Foto

Af en toe haalde Hans de foto van moeder tevoorschijn uit het kleine vakje van zijn stoppekist. Wat was het lang geleden dat hij haar had gezien! In het najaar en begin van de winter was hij met de vissersboot wel 4 of 5 maanden op reis. De gevangen vis ging in bunnen( vaatjes) met zout erop. Het kon dus lang bewaard. Hij zou maar eens een brief schrijven, om te laten weten hoe het met hem ging. In het voorjaar duurde de reis wat korter ; 4 tot 6 weken. En ’s zomers leverden ze de vis vers aan, dus kwamen ze zowat elke week aan in de haven. Dan kon Hans altijd even naar huis om vader , moeder, zijn broertjes en zusjes te zien.